Ruimte

22 augustus 2021

Jaar B, 21e zondag door het jaar, 22 augustus 2021
Jozua 24,1-2a.15-17.18b en Johannes 6, 60-69

“Zou de pastor mij kunnen bekeren?” vroeg een kleinkind aan zijn oma. Ik moest glimlachen toen ik het hoorde. En daarna goed nadenken over wat ik zou kunnen antwoorden.

Bekeren heeft te maken met je keren tot iets of iemand om wie je veel geeft, die je raakt, je leven zin geeft.

Maria bekeert zich als de engel Gabriël haar komt vertellen dat zij de begenadigde is en een kind van God zal ontvangen. Zij deinst aanvankelijk terug, maar aanvaardt Gods geschenk dan ten volle. “Mij geschiede naar uw woord,” antwoordt zij. Dat is een gelovig en biddend antwoord. De protestantse hoogleraar Arnold Huijgen zegt hierover in zijn boek ‘Maria, icoon van genade’: “Wie zo bidt, doet een stap terug om ruimte te maken voor God. Dat typeert Maria. Zij maakt ruimte voor God: in haar schoot, in haar hart en in heel haar leven.” Dat moet je niet passief zien, want Maria’s antwoord komt voort “uit krachtig vertrouwen, zoals je je volledig overgeeft aan iemand die je vertrouwt en liefhebt.”

Maar liefst vijf zondagen achter elkaar lazen we uit hoofdstuk zes van het evangelie volgens Johannes, de broodrede die begon met de wonderbare broodvermenigvuldiging, vorige week even onderbroken door het hoogfeest van Maria Tenhemelopneming. Jezus presenteert zich, biedt zich aan als brood ten leven, levend brood. Maar zijn woorden en zijn gebaar komen niet over. Ze vinden niet de ruimte om te gedijen, om geproefd te worden en te smaken. Ze stuiten op onbegrip, afkeuring, ze geven zelfs aanstoot.

Het is het trieste dieptepunt van Jezus’ optreden. Velen trekken zich terug en laten Hem in de steek, zo vertelt Johannes. Jezus is zo vertwijfeld dat hij ook aan zijn twaalf beste vrienden vraagt: “Willen ook jullie soms weggaan…”

Er valt niets te bekeren. Alleen Petrus bevestigt zijn geloof in Jezus met grote woorden: “Naar wie zouden wij anders gaan?” Maar ook voor hem komt er een moment dat hij wegloopt, zijn relatie met Jezus zelfs ontkent…

Als er geen ruimte is in je hart, je geest, je verstand, als je er niet voor open staat, kan geloof niet gedijen.

Je kunt regels opleggen; onvoorstelbaar strenge regels zoals van de Taliban in Afghanistan gevreesd wordt; of misschien iets minder strenge regels waarmee de katholieke kerk lange tijd het leven van parochianen reguleerde. Maar ze beklijven niet als ze niet van harte beleefd worden. En dat kun je niet afdwingen. Nooit!

Ik sprak iemand uit Afghanistan. Zijn broer heeft voor de Amerikanen gewerkt. Hij is zijn leven niet zeker. Dan kun je zelf wel veilig in Nederland zijn, maar je voelt je zo machteloos, omdat je hart in je geboorteland en bij je familie ligt, zo onbereikbaar. “We kunnen alleen hopen en bidden,” zei hij. “Ik hoop en bid met je mee,” antwoordde ik. Ik weet niet of hij moslim is of christen, maar dat maakt niet uit. Dit gebed gaat over alle geloofsmuren heen.

Ik hoop dat het helpt. Dat ooit mensen waar dan ook op de wereld vrij kunnen zijn om hun geloof te leven en dat van anderen respecteren. Dat zij elkaar de ruimte geven om zich te keren naar wie hen raakt en aanspreekt.

“Zou de pastor mij kunnen bekeren?” Nee, dat kan ik niet. En dat mag ik niet. In de eerste lezing is het God die met de mensen meetrekt en hen beschermt. In het evangelie is het Jezus die zijn leven in dienst stelt van alle mensen; en Maria die in God barmhartigheid en liefde ziet. Zij bieden zich aan en inspireren door hun leven vele anderen. Je kunt en je mag je zelf tot hen keren, tot hen bekeren, je openstellen, ruimte maken in je hart en in je leven, om God God te laten zijn en – wie of hoe Hij ook is – God de ruimte te geven.

 

PJ