Bijbelse beelden 30

6 februari 2015

Tobias en Sara (Tobit 2, 6, 8)

Tobit is de familiegeschiedenis van een vroom Joods gezin, dat in ballingschap leeft in Ninivé. Het is een troostboek voor de Joden, die van huis en haard verdreven zijn: God kent jullie bittere lot, maar als je trouw blijft aan zijn Verbond, stuurt Hij zijn engel om alles ten goede te leiden.

Vader Tobit hielp overdag de armen en ’s nachts begroef hij stiekem de doden. Toen hij eens, moe van al zijn goede werken, in slaap viel op de veranda van zijn huis, viel er vogeldrek in zijn ogen en werd hij blind. Hij riep zijn zoon Tobias en bezwoer hem een vrouw te gaan zoeken bij zijn eigen familie; dan kon hij onderweg ook nog een groot bedrag gaan ophalen, dat hij in bewaring had gegeven aan een vertrouweling. Hij bad tot God om een goede reisgenoot voor zijn zoon; God zond de engel Rafaël, incognito met de schuilnaam Azarias (= God helpt).

Beiden gaan welgemoed op weg. Na een lange dagreis gaat Tobias baden in de rivier en vangt een grote vis. Azarias zegt: “Bewaar de gal, de lever en het hart van de vis; met de gal kun je de ogen van je vader genezen; de lever en het hart zullen je ook nog van pas komen.”

Als ze bij de familie arriveren, klikt het tussen Tobias en Sara. Maar er is een probleem: Sara is in de greep van een boze geest, die eerdere mannen van Sara gedood had. Toen het huwelijk was ingezegend door de vader van de bruid, trok het echtpaar zich terug; ze baden vurig dat ze samen gelukkig zouden worden; ze brandden wierook en verdreven de boze geest door de lever en het hart van de vis op de brandende wierook te leggen.

Ze keerden terug naar Ninivé en de blindheid van Tobit genas. Toen hij aan Azarias vroeg, hoe hij hem kon bedanken, was het antwoord: “Ik ben Rafaël, een van de zeven heilige engelen, die de gebeden en goede werken van de heiligen opdragen aan God. Toen u bad en toen Sara bad, heb ik uw gebeden onder Gods aandacht gebracht. Hij zond mij om u en Sara te genezen en om Tobias te begeleiden. Loof daarom God en dank Hem”.

 

beeld: pater Herman Falke scj
tekst: pater Piet Schellens scj