Bijbelse beelden 76

12 februari 2016

Farizeeër en tollenaar  (Lucas 18)

Twee mannen gaan naar het Godshuis om te bidden. De Farizeeër begint met op te scheppen over zichzelf en af te geven op anderen: “God, ik ben Uw vrome dienaar, ik onderhoud alle wetten en ik geef geld aan de armen. Ik ben gelukkig niet zoals die tollenaar daar; die is onrechtvaardig en berooft de mensen”. De tollenaar voelt de misprijzende blik van de Farizeeër en zegt: “God, hij heeft gelijk. Ik deug niet. Wees mij alstublieft genadig”.

De daden van de Farizeeër mogen dan wel goed zijn, maar zijn hart is fout. Hij is trots, hoogmoedig, zelfvoldaan. Hij vindt dat God best tevreden op hem mag zijn en hem moet belonen. De tollenaar heeft niets om zich op te beroepen en hij weet dat. Geschonden als hij is durft hij nauwelijks voor God te verschijnen; hij zakt op zijn knieën en smeekt om Gods barmhartigheid. Zijn gelovig vertrouwen wordt beloond.

Het beeldhouwwerk maakt van de tempel een katholieke kerk met een kruisweg op de achtergrond. De moderne Farizeeër blijft achterin staan voor een haastig gebed en de tollenaar maakt zich klein voor de Heer. Beider houding spreekt voor zich. Verrassend is, dat de beeldhouwer verwijst naar het offer van Kaïn en Abel. Het nederige en oprechte gebed van de tollenaar stijgt op ten hemel, net als het offer van Abel; terwijl het offer van Kaïn, net als het zelfvoldane gedrag van de Farizeeër, door God wordt afgewezen.

De moraal van het verhaal: als je naar de kerk gaat, moet je wel de juiste toon aanslaan tegen God: laat je gebed nederig en oprecht zijn.

 

beeld: pater Herman Falke scj
tekst: pater Piet Schellens scj