Gij die mij ruimte geeft

3 juli 2022

 Jaar C, 14e zondag door het jaar, 3 juli 2022
Lucas 10,1-9

Een van de mooiste verhalen die ik hier heb leven kennen was toen ik nog maar pas hier was. De jongeren van VIP 20 hadden hun Willibrordustocht, een flinke wandeltocht met een gezellig samenzijn na afloop. Iedereen had ingrediënten voor soep bij zich. Er werd het verhaal van de soepsteen bij verteld – we hebben het bij het 100-jarig bestaan van de St. Jozefkerk ook gebruikt –. Ik heb helemaal geen verstand van koken, maar het recept van dat verhaal heb ik altijd onthouden.

Het gaat over een onbekende, een vreemdeling, een reiziger, die op een dag in een afgelegen dorp komt. Het valt hem op dat iedereen erg op zichzelf is. Niemand gunt een ander wat. De mensen kijken boos of gelaten. Echt gezellig is het niet. De vreemdeling valt dan ook op. Hij heeft blinkende, fonkelende ogen en een gezicht dat altijd lijkt te lachen. De reiziger denkt na, hoe hij het beste met de mensen in contact kan komen. Zomaar wat eten vragen, zal niet kunnen, schat hij in.

De reiziger vraagt een grote ketel, want hij wil soep gaan koken en iedereen mag mee-eten. De mensen kijken bedenkelijk om dat voorstel, want voor soep heb je toch heel wat nodig! Maar de reiziger beweert alles bij zich te hebben in zijn rugzak. Hij heeft alleen een grote ketel water nodig. Die krijgt hij.

Dan haalt de man uit zijn rugzak een flinke kiezelsteen en legt die in de ketel. “Dit is een soepsteen,” zegt hij. Iedereen wacht vol spanning af. “De soep moet eigenlijk gekruid worden,” merkt de vreemdeling na een tijdje op. Gelukkig heeft iemand nog wat zout en peper in huis en een ander een blaadje laurier. “Er mag eigenlijk ook een beetje vet bij,” zegt de man. Iemand herinnert zich dat zij in de kelder nog wat soepvlees heeft staan. Een ander heeft nog wel wat aardappelen om de soep te binden. Weer een ander een mandje met groenten. Binnen korte tijd ruikt het heerlijk rond de soeppan. Steeds meer mensen komen op de adembenemende geur af.

Daarna hebben ze gegeten, allemaal, tot ze niet meer konden en nog was de soep niet op. De reiziger neemt dankbaar afscheid en wil vertrekken. “Je vergeet je soepsteen,” zegt iemand. “Nee, die mag je houden,” antwoordt de man, “je kunt er nog honderd keer soep van koken, als je maar hetzelfde doet als wij zojuist hebben gedaan.” “Toch een bijzondere steen,” zeggen de mensen tegen elkaar als de man wegloopt.

Een eindje verder, wanneer het dorp uit het zicht verdwenen is, raapt de reiziger een nieuwe steen op van de weg en stopt die zorgvuldig in zijn rugzak…

Zo ben ik ooit Deurne binnengekomen, als onbekende, en vandaag trek ik weer verder. Ik vraag me de laatste tijd wel eens af welke ‘soepsteen’ ik hier achterlaat. De tijd vliegt, de dingen gaan hun gang, jaar na jaar voorbij. We hebben veel gedaan en er bleven ook dingen liggen. We hebben veel meegemaakt, lief en leed gedeeld en soms doorstaan, er waren dieptepunten en prachtige hoogtepunten. We hebben gelachen en gehuild. We waren het eens en soms ook niet. Ik heb mensen kunnen bemoedigen en soms ook mensen teleurgesteld. Als ik zo terugdenk, vraag ik me wel eens af: wat heb ik nu eigenlijk bijgedragen? Ik vind dat lastig om zelf in te vullen. U kunt dat ongetwijfeld beter dan ik. Ik denk zelf dat het woord ‘ruimte’ wel past bij mijn manier van pastor zijn.

Marlies zong zojuist een prachtige psalm, die voor mij een bijzondere betekenis heeft. “Gij die mij ruimte geeft”, het thema van het lied, was de lijfspreuk van mijn leermeester, plebaan Gerrit van de Camp van de Sint Jan in Den Bosch. Maurice Pirenne componeerde dit psalmgezang toen plebaan van de Camp op sterven lag. Ik heb de allereerste uitvoering meegemaakt, gezongen door twee dames van de Schola Cantorum aan het voeteneind van zijn ziekbed. Ook bij zijn uitvaart is deze gezongen. Vandaag is het gelukkig geen uitvaart, al vaar ik uit naar het Bossche, maar dat levensmotto heb ik gaandeweg meegenomen. Het is mijn ‘soepsteen’, waar ik zelf veel aan heb, en waarvan ik u heb willen laten proeven.

‘Gij die mij ruimte geeft’, dat slaat allereerst op God die ons ruimte geeft. Een kerkgebouw – zeker deze fraaie gotische kerk, met accenten uit alle tijden – straalt dat uit en is er de weerklank van. De ribben van de gewelven zijn als de ribben van een borstkas die bij het in- en uitademen uitzet en samengaat. Aan onze vormelingen vertellen we dat het Hebreeuwse woordje voor adem is: ‘ruach’, en dat betekent ook geest. Een gemeenschap heeft ademruimte, geestkracht nodig om te kunnen functioneren. God geeft ons die Geest, die ruimte, maar het werkt alleen als we ook elkaar die ruimte gunnen en geven.

Ik kon alleen maar pastoor zijn, dankzij de vele mensen die iets van hun geloof wilden delen, die zich van harte inzetten, biddend of werkend, voor en achter de schermen, meedoen aan de vieringen en activiteiten, kinderen en jongeren die nieuwsgierig een voor hen doorgaans nieuwe wereld verkennen, mensen die enthousiast worden als er nieuwe ideeën ontstaan, mensen die in mijn overwegingen en gedachten inspiratie vonden, hier in de kerk, via kerkdienstgemist, op de website of op Facebook. Ik heb geprobeerd die eeuwenoude blijde boodschap in onze tijd actueel te laten klinken: inderdaad als goed nieuws, een positieve kijk op het leven, waarin mensen zichzelf mogen zijn, iedereen verschillend en iedereen gelijk. De ene keer lukt dat beter dan de andere, omdat tijden nu eenmaal veranderen, door de eeuwen heen, en zelfs in de relatief korte tijd van 17 jaar dat ik met u mee leefde. Er is wat dat betreft nog veel werk aan de winkel. Hier ter plekke en ook in de wereldkerk.

En niet alleen voor een pastoor of een pastoraal team. Jezus zegt vandaag in het evangelie: “De oogst is groot maar arbeiders zijn er weinig. Vraagt daarom de Heer van de oogst arbeiders te sturen om te oogsten.” Inderdaad we moeten bidden om mensen die de draad oppakken, die de rijkdom van ons geloof uitstralen en uitdragen. Maar het gaat niet alleen om priesters. Wij allemaal mogen ons aangesproken voelen om op weg te gaan, mee te doen, te getuigen van ons geloof in een betere wereld.

Een parochie opbouwen is niet alleen een zaak van een pastoor, of die wel of niet goed ligt, aardig is of wat meer gesloten, veel toelaat of wat op zijn strepen staat. Het is onze gezamenlijke verantwoordelijkheid, van iedereen die zich betrokken voelt, om mee te bouwen aan de geloofsgemeenschap, om de kerk levend en levendig te houden. De blijde boodschap van Jezus kan alleen klinken als we die zelf laten horen en voorleven.

Je hoeft het niet alleen te doen. Zo horen we in het evangelie. Je hoeft ook niet veel mee te nemen voor onderweg. Alleen Jezus’ uitnodiging om te bouwen aan het Rijk van God, dat een rijk van mensen is die elkaar ruimte geven om te leven; en daarin God ruimte geven om in ons te ademen.

Ik heb geprobeerd hieraan mijn steentje bij te dragen, mijn soepsteen.
Die laat ik achter terwijl ik verder ga en de ruimte opzoek die God mij geeft.

 

Paul Janssen